Bij 1 Korintiërs 6:19
Ik gaf een serie avonden over christelijke meditatie. Op de eerste avond vroeg iemand: ‘Ik las laatst: de vrucht van meditatie is gebed. Kun je daar iets meer over zeggen?’ Daar had ik wel even tijd voor nodig. Pas op de laatste avond kwam ik erop terug.
Allereerst: onder gebed verstaan we zo gemakkelijk dát wat ook wel het mondgebed genoemd wordt. Wij richten ons met woorden tot God. Wij leggen God voor wat ons bezighoudt, dwarszit, wat we verlangen.
Het gebed dat vrucht is van meditatie heeft een heel andere vorm. Om met de Vlaamse benedictijn Benoît Standaert te spreken: ‘De kern van ons christelijk gebedsleven bestaat hierin dat we de Geest in ons laten bidden. Meer dan ons wilskrachtig in te zetten, komt het erop aan ons te ontwapenen en stil in te stemmen met het gebed dat al lang aan de gang is.’
Meditatie is een weg naar binnen. Afdalen in jezelf, stap voor stap. Je neemt waar wat er allemaal in jou leeft aan oordelen, meningen, gedachten, gevoelens. En je ontdekt onder dat alles een innerlijke ruimte. Een heilige, gewijde ruimte, waar God lof gezongen wordt, waar het avondmaal gevierd wordt, waar gebeden wordt. Die ruimte is er altijd. De eredienst wordt onafgebroken gevierd. Die verering, toenadering, toewijding is altijd gaande, voortdurend en zonder onderbreking. Los van waar wij zijn, los van wat wij doen, los van alle gewoel in onszelf.
Wij zijn een tempel van de heilige Geest, schrijft Paulus. In ons bevindt zich een innerlijke ruimte, waarin de heilige Geest woont – lof zingt, viert en bidt. Dat gebeurt meer door ons héén dan door óns. Zonder onze aandacht en aanwezigheid voltrekt zich dit ook. Maar we geven onszelf een groot cadeau als we erbij aanwezig zijn. Als we deelnemen aan die eredienst, aan dat gebed, dat al lang in ons aan de gang is. Als we meevieren, meebidden. Want die innerlijke ruimte, dat is wie wij ten diepste zijn. Wie die ruimte in zichzelf vindt, heeft verder niets meer nodig. Wie die ruimte in zichzelf kan betreden, die betreedt het Rijk Gods, dat al die tijd al in hem aanwezig was.
Die innerlijke tempel is vaak bedekt onder allerlei geestelijk gewoel. Het is een lange weg van afdalen in de stilte om hem te vinden. En als je hem vindt, ben je de toegang ook zo weer kwijt. Maar wat een troost te bedenken dat die eredienst gewoon doorgaat – onafhankelijk van ons. En dat het enige dat wij hoeven doen is: in te stemmen met het gebed dat al lang gaande is. Dat is de kern van ons gebedsleven: niet dat wijzelf aan het woord zijn, maar dat we de Geest in ons laten bidden.
Marga Haas