Naamloos

Geschreven door Marga Haas
Bij Exodus 3:14

Mozes wordt door God geroepen om naar farao te gaan en het volk Israël uit Egypte weg te leiden. Uit dat volk komt Mozes zelf ook voort, maar hij is gevlucht en woont in het buitenland en is dus een onbekende voor de Israëlieten. Mozes werpt van alles tegen. Onder andere dit: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal.’ Nou, dat is een naam om mee aan te komen! Je kunt je voorstellen dat Mozes hoopte op iets als ‘De Enige, Verheven en Almachtig, de Schepper van alles wat bestaat, die troont in de hemel’. Of woorden van gelijke strekking. Maar nee. Ik ben die er zijn zal. Of, vertaaltechnisch ook mogelijk: Ik ben die is. Ik zal zijn die ik zijn zal. Ik zal er zijn zoals ik er ben. Duizelt het je al? Geeft niets. ‘Het Goddelijke heeft er nooit zoveel om gegeven of wij hem of haar bij de juiste naam kennen’, schrijft de Amerikaanse franciscaan Richard Rohr.

God weigert hier in Exodus een naam aan te trekken. Zich in een vorm te persen. Een beeld van zichzelf te scheppen. Hij zegt niet: ‘Ik heet zus-en-zo.’ Hij zegt niet: ‘Ik ben die-en-die.’ Hij zegt zelfs niet: ‘Ik ben God.’ Nee, dat alles schiet tekort als beschrijving van wie God is. Het raakt misschien de kern, maar het ís de kern niet. Het wezen van God (als er al sprake is van wezen), God zélf ligt voorbíj beeld, voorbíj vorm. God zélf is naamloos.

Bij mensen ligt dat niet anders. Ook ik ben in wezen naamloos. Oké, ik ben waarschijnlijk de enige die omkijkt als er in een gezelschap ‘Marga!’ geroepen wordt. Maar wie ik ten diepste ben, is ‘Marga’ voorbij aan mijn naam, voorbij aan individualiteit, voorbij aan persoonlijkheid, karakter, levensgeschiedenis – hoe bepalend ook voor mijn ‘vorm’. Die ‘Marga’ is naamloos. Die ‘Marga’ is wezenlijk.

Vlak voor de zomer kreeg ik een reactie op een Parelduiker die ik geschreven had, van een abonnee. Of eigenlijk twee, want hij had tien minuten na het eerste bericht een tweede gestuurd. Dat maakte me bij voorbaat al nieuwsgierig. Maar ik las ze braaf op volgorde. Het eerste bericht bevatte dank voor de Parelduiker en woorden die er blijk van gaven dat hij helemaal aanvoelde wat er geschreven was. ‘Beste Magda’, stond erboven. Het tweede bericht, je voelt het al aankomen, bevatte duizend excuses. ‘Marga heet je natuurlijk, stom!’

Magda, Marja, Margo, Helga, Herma, Helma, Petra – ik heb heel wat namen te horen gekregen in mijn leven. Ik hoor het altijd, ook als de spreker het zich niet bewust is, maar het raakt me niet erg. Als ik er wat van zeg, is het alleen omdat er publiek bij is, bijvoorbeeld als ik een lezing geef. Het is wel handig als mensen me naderhand kunnen vinden op internet. Maar het raakt me niet wezenlijk, omdat wie ik ben mijn naam overstijgt. Mijn wezen overstijgt mijn genoemdheid, mijn individualiteit, mijn uniciteit. Mijn wezen is naamloos.

Je naam, hoe persoonlijk die ook is, hoe verbonden ook met je geschiedenis en je identiteit, je naam is niet wie je bent. Jouw naam is niet wie jij bent, en de naam die wij God geven, is niet wie God is. God is naamloos en diep van binnen weten wij dat. ‘De ziel wil God daar waar hij geen naam heeft’, schrijft de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart. De ziel wil God daar, waar hij alles overstijgt wat wij aan etiketten op hem plakken. Alle woorden, alle beelden, alle vormen, alle gedachten, ideeën, verwachtingen. De ziel wil God daar, waar hij zijn God-zijn overstijgt en alleen maar is wie hij is. Of beter: waar hij alleen maar ís. Waar hij Zijn is.

Het was eenvoudig om te reageren op de twee berichtjes van die ene lezer. Alleen woorden van dank, omdat hij blijkbaar iets herkend had. Ik begreep uit zijn eerste bericht dat hij mijn woorden las als komend vanuit ‘mijn’ naamloosheid. En dat hij ze las vanuit ‘zijn’ naamloosheid. Of misschien dat de woorden hem brachten bij ‘zijn’ naamloosheid. In ieder geval: hij herkende mij daar, waar ik naamloos ben.

Er is een veld voorbij aan naam, voorbij aan jij en ik, voorbij aan toen en nu, voorbij aan hier en daar. Laten we elkaar daar ontmoeten.