Bij Johannes 1:14
In de bijbel staan verschillende kerstverhalen. Die van Johannes is de meest poëtische. ‘Het Woord wordt vlees’, schrijft hij. God wordt geboren in een mens. En dan denken we aan het kindje in de kribbe. Maar als we het dáár laten – tweeduizend jaar geleden in Bethlehem – dan doen we alsof die geboorte, die vleeswording niets met ons te maken heeft. Maar het heeft álles met ons te maken!
Vier weken terug in de tijd. Het is eerste advent. In de monumentale kerk hangt een enorme adventskrans vlak voor het liturgisch centrum. Een stalen draad die in het plafond verdwijnt, houdt de krans op zijn plaats, een meter of vier boven de vloer. Op de krans zijn vier nieuwe kaarsen bevestigd en aan het begin van de dienst wordt een van de kinderen naar voren geroepen om de eerste kaars aan te steken. Geroezemoes alom. Want hoe gaat dat kind dat klaarspelen? Vier meter hoog!!
Ik strek mijn nek om te kijken waar de koster de keukentrap verstopt heeft. Of nou ja, een keukentrap is niet voldoende, dat moet welhaast een ladder zijn. Maar hoe doe je dat veilig!? Een kind met een brandende kaars in zijn handen, en dan een ladder beklimmen en een kaars aansteken en tegelijkertijd zijn evenwicht bewaren? Een beetje onrustig word ik er wel van.
Dan gebeurt het. Ergens bedient iemand een schakelaar. Een elektromotortje wordt in beweging gezet, en zacht piepend draait boven het plafond, onzichtbaar voor de gemeente, een lier de draad af. De krans zakt naar beneden, tot kindvriendelijke hoogte. Het geroezemoes zwelt aan en hier en daar wordt besmuikt gelachen. Als de kaars brandt, doet de elektromotor weer zijn werk tot de krans, nu met één brandende kaars, weer op zijn oude hoogte hangt.
Een prachtig beeld voor de geestelijke weg. Wij denken vaak dat wij omhoog moeten. Een ladder op, zeg maar, totdat we bij God, in de hemel zijn. Dat is inderdaad een beeld voor deze weg, maar het gevaar van dit beeld is dat de mens denkt dat hij moet vergeestelijken, steeds spiritueler moet worden. Dat zijn lichaam, zijn heel gewone dagelijkse leven er niet toe doet. Dat hij dat moet afwijzen. Dat hij al het wereldse gewoel onbelangrijk moet vinden en zich alleen moet richten op geestelijke groei, totdat-ie zover is, dat hij de poort door gaat. Alsof God een bovenaards wezen is, zich heeft opgesloten in de hemel en alleen bereikbaar is voor hen, die zich voldoende afkeren van het dagelijks bestaan en zo hoog genoeg die ladder op komen!
Toegegeven, het is van belang dat je leert om je terug te trekken. Je in te keren. Maar dat inkeren is niet een afkeren van de wereld, het is inkeer tot God. Het is verblijven in de stilte en daarin loskomen van de bindingen die je gevangen houden. Om van daaruit weer vrij in je dagelijks leven te staan.
Het beeld van de adventskrans laat me zien dat niet ik omhoog moet, maar dat het Licht naar mij toekomt. God wordt geboren, hier en nu, in jou en in mij – tenminste, als we er ruimte voor maken. Niet wij moeten vergeestelijken, maar het goddelijke incarneert, wordt vlees en bloed. Niet wij moeten de ladder op en de hemel in, maar God daalt af en woont in ons. Midden onder ons in ons heel gewone, lichamelijke, dagelijkse bestaan. Wij hoeven daar alleen maar ruimte voor te maken. Een lege stal te zijn, waarin hij geboren kan worden, telkens opnieuw, telkens meer. Het goddelijke Woord laat het ons zien; dat werd vlees. Het kind in de kribbe laat het ons zien: God geboren in een mens. Deze weg is niet een weg van vergeestelijking van de mens, maar van vleeswording van de Geest. De Geest wordt steeds meer vlees en bloed in jou en door jou heen. Dat is de weg die het kerstverhaal ons wijst.
Marga Haas
∞∞∞
Graag geef ik nog een tip van Marga door, vervang in deze tekst het woord God, eens door Liefde!
Lief mens, ik wens je fijne dagen toe en voor het komende jaar een volle lege stal!
Namaste,
Greetje