Het was mei.
Ik was ontwaakt voor het leven.
Werelden gingen open.
Ik ontdekte schoonheid.
En diepe, onbestemde verlangens.
En ik voelde de pijn van dit leven, deze wereld.
Ik ontdekte teerheid.
Het was mei.
Het raam van mijn slaapkamer stond open naar de bloesem aan de bomen op het erf.
Zo zacht rood, zo sneeuwwit – zo wonderschoon.
Maar het was ijskoud, zoals het alleen in mei ongedacht koud kan zijn.
Het had ’s nachts nog gevroren.
De ijsheiligen lieten zich nog één keer gelden.
En ik voelde de pijn van dit leven, deze wereld.
In mijn dagboek schreef ik:
‘De bloesem is te teer voor deze koude.
Alle mooie dingen – ze zijn te teer voor dit leven.’
Ik voelde de kwetsbaarheid van de bloesem.
Tot in mijn ingewanden.
Ik leed aan de teerheid.
Ik wist nog niet hoe sterk teerheid kan zijn.
Wim Jansen uit zijn nieuwe boek: ‘Nieuwe Erpels smaakten naar God’
– Heimwee naar het Paradijs –